Ronchamps, 1988. We zijn op schoolreis, nee, studiereis, met groep 4 en 5 van de Gerrit Rietveld Academie, afdeling Monumentale vormgeving. We reizen langs een aantal gebouwen van Le Corbusier. Aangekomen in Ronchamps lopen we naar de top van de Colline de Boulémont. De Notre-Dame du Haut ligt als een reusachtige Venus van Willendorf tussen de bomen. Aan de zuidkant is een veld waarvan het gras tot bijna kniehoogte is opgeschoten, 2 kontjes hoog. Ik waad door het gras in een omtrekkende beweging rond de kapel. Ik probeer de entree van de kapel zo lang mogelijk uit te stellen als om het suspense effect te verhevigen. In het gras zie ik een paar in elkaar gevouwen bruine sokken liggen. Iemand heeft schoenen en sokken uitgedaan en de bol sokken daarna vergeten of in het hoge gras kwijtgeraakt. Wel raar dat diegene de bol met plakband heeft omwikkeld. Met het risico dat het vieze zweetsokken zijn, pak ik de sokkenbol uit het gras. Het is veel zwaarder dan een paar sokken zou moeten zijn. Er zit iets in. Ik ruik er aan. Het zijn schone sokken. Als ik de bol een beetje schud rammelt er iets in de bol. Gespannen haal ik het plakband van de bol. Het blijkt één sok te zijn, in tweeën geknipt. De ene helft om de andere gevouwen. Binnen in de twee sok-helften een zacht wit papier, een koffiefilter. En daar in, een antiek zakhorloge met ketting. Het staat stil op 8 minuten voor half 4. Ik vraag iemand die in de buurt loopt hoe laat het is. Het is kwart voor drie. Nog ruim een half uur om de kapel van binnen te bekijken.